Wet Langdurige Zorg

Met ingang van 1 januari 2013 geldt een vermogensinkomensbijtelling voor zowel de Wet Langdurige Zorg (WLZ), voorheen bekend als Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), als voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze bijtelling houdt in dat met ingang van 1 januari 2019 4% van het vermogen in box 3 (was voorheen: 8%), voor zover dat meer is dan het heffingsvrije vermogen, zal worden meegeteld bij het bijdrageplichtig inkomen. 

Het heffingsvrij vermogen is in het jaar 2021 omhoog gegaan naar € 50.000,00 en het kabinet heeft besloten dat deze verhoging niet mag doorwerken in andere regelingen, dus ook niet voor de WLZ. 
Daarom is de berekening van de eigen bijdrage voor klanten met vermogen aangepast.
Vanaf 1 januari 2023 wordt er niet meer gekeken naar het heffingsvrije vermogen, maar wordt er door de Stichting Centraal Administatrie Kantoor AWBZ (CAK) gewerkt met een toetsbedrag”

Het toetsbedrag is voor alleenstaanden met ingang van 1 januari 2024 € 31.747,00 (jaar 2023: € 31.340,00). Voor partners geldt het dubbele, dus € 63.494,00 (jaar 2023: € 62.680,00):
– het vermogen tot het toetsbedrag telt niet mee voor de eigen bijdrage.
– het vermogen boven het toetsbedrag telt wel mee voor de eigen bijdrage (4% hiervan wordt bijgeteld bij het inkomen).

Kortgezegd betekent dit voor u dat u uw vermogen moet ‘opeten’. Met een goed advies en/of estate-planning (zie hoofstuk Estate Planning) kunt u dit wellicht voorkomen. 

Het is de vraag of de (grote) onrust over de eigen bijdrage, mede door de media en door de georganiseerde informatiebijeenkomsten over dit onderwerp, altijd wel terecht is. De ongerustheid leidt soms tot onnodige en soms zelfs ronduit ongunstige beslissingen. Veel mensen denken bijvoorbeeld als eerste aan het overdragen van de woning aan de kinderen. Aan een overdracht van de woning aan de kinderen zitten echter veel fiscale haken en ogen, waardoor dat over het algemeen niet aantrekkelijk is. De eigen woning (hoofdverblijf, box 1) telt immers niet mee als vermogen voor de berekening van de eigen bijdrage WLZ, zolang slechts één van beide partners wordt opgenomen in een WLZ-instelling en de andere partner in de woning blijft wonen. Is er geen partner dan telt de eigen woning vaak de eerste vier tot vijf jaar niet mee.